Andere benamingen: toets met korte casussen, toets met lange casussen, toegepaste kennistoets, casus-dossiertoets, open-boek tentamen
Een casustoets kan op locatie of online worden afgenomen.
Wat wordt er getoetst?
De casustoets meet ten eerste de probleemoplossende vaardigheden van de student en ten tweede de mate waarin de student de kennis en vaardigheden uit verschillende disciplines inzet.
Probleemoplossende vaardigheden zijn de redenaties die de student gebruikt om het probleem te definiëren, te analyseren en op te lossen (metacognitief niveau). Beoordeeld wordt of dit adequaat en op voldoende niveau gebeurt.
Ook wordt beoordeeld of de student de beroeps specifieke kennis, principes, werkmodellen enz. beheerst en adequaat inzet bij het oplossen van het beroepsprobleem (kennis- en vaardighedenniveau).
Ten slotte wordt beoordeeld of de student in staat is de gekozen antwoorden/oplossingen te verantwoorden op basis van de beschikbare theorieën, methodische en normatieve overwegingen. Dit draagt bij aan de generieke hbo competenties, zoals probleem oplossen, analyseren, communicatie, attitudevorming, informatieverwerking.
Het is logisch om aanvankelijk een meer beperkte casus, of een paar kleine, in te zetten, omdat de student in aanvang zelf nog vertrouwd moet raken met de casus-aanpak en nog weinig beroepskennis c.q. voorkennis heeft.
Hoe wordt deze toets gemaakt?
Een casus kan op de volgende manieren aan de student worden gepresenteerd.
Een korte casus van vijf à tien regels die goed is gestructureerd en een aantal toepassings- en analysevragen vragen bevat die moeten worden beantwoord.
Een uitgebreide gevalsbeschrijving met bijbehorend achtergrondmateriaal en met aanwijzingen waar verder relevant materiaal te vinden is. Bijvoorbeeld bij afsluiting van een projectperiode, om na te gaan of het geleerde in de projectperiode ook kan worden toegepast in een andere - maar soortgelijke - situatie.
Een uitgebreide gevalsbeschrijving over een complexe kwestie die opgelost moet worden. Aan de beschrijving is zowel belangrijk als minder belangrijk materiaal toegevoegd, en soms zelfs niet ter zake doende informatie, zodat studenten moeten selecteren wat gebruikt kan worden.
De casus dient dan als de opmaat voor het ontwikkelen van nieuwe kennis, inzichten en vaardigheden (bijvoorbeeld in het PGO-onderwijs). De casus wordt bij aanvang van een nieuw onderwijsblok of een nieuwe onderwijsperiode gepresenteerd en de resultaten worden aan het eind van die periode beoordeeld.
Uitgaande van de constructie van wat meer omvangrijke en complexe casuïstiek.
Bij het ontwerpen van een casus:
- Formuleer algemene leerdoelen: wat moet de student inhoudelijk beheersen en demonstreren.
- Maak een eerste beschrijving van aard en omvang van de casus.
- Verzamel gegevens over de casus en vorm een researchdossier.
- Analyseer gegevens en maak de casus definitief.
- Ontwikkel (lees)vragen, opdrachten en feedback.
- Stel studiehandleidingen op en geef waar nodig instructies.
- Geef de beoordelingsprocedure aan.
- Bepaal beoordelingscriteria inclusief wegingsfactoren.
- Stel een beoordelingsformulier op bij mondelinge casuspresentaties.
- Wees helder over de grens tussen onvoldoende en voldoende.
Zie voorbeelden.
Bij afname afhankelijk van de situatie:
- Neem schriftelijk of mondeling af (zie verder essaytoets)
- Beoordeel schriftelijke of mondelinge presentatie, al dan niet in aanwezigheid van het werkveld.
Voor korte en kleine casussen is de uitwerking minder omvangrijk. Dan volstaat de keuze voor een casus die het mogelijk maakt om de toetsdoelen te realiseren. Wordt er gewerkt met open vragen, dan moeten antwoordcategorieën beschikbaar zijn voor de beoordelaars.
De casus valt of staat met goed materiaal. Om dat te verzamelen, is het zaak om al in een zeer vroeg stadium te zoeken in de praktijk of in relevante literatuur om de juiste problemen, informanten en documentatie bij elkaar te krijgen. Mocht dat niet lukken, dan moet er nog tijd genoeg zijn om de casus op te bouwen of een andere gevalsbeschrijving te kunnen nemen.
Hoe studenten betrekken?
Betrek studenten bij het ontwikkelen van casussen.
Geef studenten een keuze uit meerdere casussen.
Betrek studenten bij het opstellen van de criteria en/of rubric.
Laat studenten zichzelf beoordelen aan de hand van de criteria of rubric en laat ze elkaar feedback geven.
Hoe wordt deze toets beoordeeld?
De student kan aantonen dat hij:
- Een beroepsrelevant probleem kan herkennen.
- Een situatie kan onderzoeken en analyseren.
- Verschillende kennis en instrumenten kan toepassen om tot een oplossing te komen.
- Goed heeft kunnen bepalen wat het eigenlijke probleem is.
- Adequaat, en met verstand, concepten, begrippen en principes kan toepassen.
- Goede argumenten heeft voor de door hem gekozen antwoorden en oplossingen.
- Tot een onafhankelijk oordeel is gekomen, de manier waarop en de kwaliteit hiervan.
- Zelf nieuwe theoretische of methodische concepten kan bedenken.
Welke feedback krijgt de student?
Beoordeling met een cijfer.
Nabespreking of eindgesprek met toelichting op:
- De kwaliteit van de analyse/diagnose.
- De kwaliteit van de probleemoplossing.
- De verantwoording van de ingezette kennis en vaardigheden.
- De manier van werken.
Eventueel: het groepsproces en de individuele rol van de student daarin.
Mogelijk krijgt de student ook feedback van medestudenten, een vakdocent en/of opdrachtgever.
Hoe bereid je de student voor?
- Zorg dat de toetsvorm vooraf bekend is. Dus: welke informatie krijgt de student, wanneer en aan welke eisen moet het antwoord voldoen?
- Gebruik oefencasussen of beter nog: richt het onderwijs in op grond van casussen van gelijke inhoud en complexiteit. Het onderwijsprogramma is zo de beste training voor de toets.
- Maak duidelijk aan de student welke kennis nodig is om de casus te begrijpen en welke leesvaardigheid van de student wordt verwacht. Bij PGO en projecten is de kennis ‘ingebouwd’ in de casus: train studenten om deze kennis te identificeren, te begrijpen en in te zetten bij de oplossing.
- Pas de complexiteit van de casussen aan de studenten aan: aan hun voorkennis, hun leesvaardigheid en hun bekwaamheid in probleemoplossing. Zorg voor uitdaging, zodat de studenten zich ontwikkelen. Maak het dus niet te makkelijk (door vooral een beroep te doen op wat ze al kunnen) en ook niet te moeilijk (zodat ze veel steun en structuur nodig hebben, wat ontmoedigt en onzelfstandig maakt).
- Biedt zeker aan het begin van de studie ondersteuning aan bij het ontwikkelen van vaardigheden als een casus lezen en doorgronden (bijvoorbeeld door het stellen van leesvragen), samenwerken, kennisdelen, probleemanalyse, creatief denken, het schrijven van antwoorden en het systematisch werken.
Wat zijn de sterke kanten van de toets?
- Maakt sturing vanuit leertaken en -doelen mogelijk, omdat de casus geconstrueerd is ofwel met dit doel geselecteerd is uit de praktijk (casusbeschrijvingen, publicaties, documentaires enz.).
- Stimuleert multidisciplinair en creatief denken bij de student.
- Stimuleert het intellectueel debat tussen studenten.
- Maakt ontwikkeling en toetsing van geïntegreerd gebruik van kennis, houding en vaardigheden mogelijk.
- Is geschikt voor toetsing van de beheersingsniveaus: toepassing, analyse, evaluatie en creatie.
Wat zijn de beperkingen van de toets?
- De casus kan te klein zijn, waardoor probleemoplossing te simpel wordt.
- De casus kan te complex zijn waardoor probleemoplossing erg moeilijk wordt.
- De casus kan te beschrijvend zijn, zodat de meeste analyses van problemen en oplossingen al zijn weggegeven.
- De casus kan te veel omvattend zijn, waardoor de link met de te toetsen leerdoelen verdwijnt.
Laatst gewijzigd: 25 september 2020